Definities BPR voor Kielboot III

Definities zijn afspraken die we vooraf maken over wat we verstaan onder een bepaalde term.  Wanneer is iets bijvoorbeeld een zeilschip en wanneer niet? Door eerst goede afspraken te maken, krijgen we geen verwarring en weten we allemaal wat we bedoelen.

Voor het BPR is dat niet anders. Helemaal aan het begin van de wet staan de definities. Dit zijn vaak moeilijk leesbare teksten. We hebben ze wat eenvoudiger opgeschreven zodat je ze makkelijker kan onthouden. Voor de volledige definities uit de wettekst hebben we een wetboekje toegevoegd onder de omschrijving. 

We nemen ze even met je door.

Schip

elk vaartuig dat gebruikt kan worden als vervoersmiddel op het water, inclusief een vaartuig zonder waterverplaatsing zoals een hovercraft. Ook een watervliegtuig dat op het water vaart, wordt gezien als een schip

1.01 lid A 1° schip

schip: elk vaartuig met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water;

Motorschip

schip dat gebruik maakt van zijn mechanische middelen tot voortbeweging. Hij gebruikt dus een motor. Het maakt niet uit wat voor soort motor dit is. Dat kan een inboordmotor maar ook een buitenboordmotor zijn.

1.01 lid A 2° motorschip

motorschip: schip dat gebruik maakt van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, met uitzondering van een schip waarvan de motor slechts wordt gebruikt ter verbetering van zijn bestuurbaarheid, wanneer het wordt gesleept of geduwd;

Groot schip

elk schip dat geen klein schip is. Dat is de definitie. Dat komt er meestal op neer dat het schip langer is dan 20 meter. Er zijn ook schepen die korter zijn dan 20 meter die worden aangemerkt als groot.

1.01 lid A 3°
groot schip

groot schip: schip niet zijnde een klein schip

Klein schip

schip korter dan 20 meter met uitzondering van:

  1. een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszijde vastgemaakt meevoert;
  2. een passagiersschip;
  3. een veerpont
  4. een vissersschip;
  5. een duwbak;

1.01 lid A 4° klein schip,

klein schip: schip waarvan de lengte minder dan 20 m bedraagt, waartoe als de lengte wordt aangemerkt de afstand van de voorkant van het voorste tot de achterkant van het achterste vaste deel van de romp, zonder de boegspriet, de papegaaistok en het trimvlak, zulks met uitzondering van

  • a. een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszijde vastgemaakt meevoert;

  • b. een passagiersschip;

  • c. een veerpont die vaart op een vaarweg van klasse II of hoger, zoals vastgesteld door de Conférence Européenne des Ministres de Transport en opgenomen in de Richtlijnen vaarwegen zoals periodiek vast te stellen door de Minister van Infrastructuur en Milieu;

  • d. een vissersschip;

  • e. een duwbak;

Passagiersschip

schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren.
Het passagiersschip dat korter is dan 20 meter moet een gele ruit voeren als teken dat hij als groot moet worden aangemerkt. Je ziet dat hier op het mastje aan de voorkant

1.01 lid A 6° passagiersschip,

 passagiersschip: schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren;

Veerpont

schip dat een veerdienst onderhoudt waarbij de vaarweg wordt overgestoken.

1.01 lid A 14° veerpont,

veerpont: schip dat een veerdienst onderhoudt, waarbij de vaarweg wordt overgestoken, en dat door de bevoegde autoriteit als veerpont is aangemerkt;

Zeilschip

schip dat uitsluitend door middel van zijn zeilen wordt voortbewogen. Heeft het schip ook zijn motor aan voor de voortstuwing dan is het een motorschip. Heb je je zeilen op staan, maar ben je ook aan het wrikken of roeien, dan ben je geen zeilschip meer, maar een spierkracht voortbewogen schip

1.01 lid A 15° zeilschip,

zeilschip: schip dat uitsluitend door middel van zijn zeilen wordt voortbewogen. Een schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortbeweging gebruikt is een motorschip;

Zeilplank

Een zeilplank is een klein zeilschip. Verder weet iedereen wel wat een surfplank is. In de wet staat het best lastig omschreven.

1.01 lid A 16° zeilplank,

zeilplank: klein zeilschip voorzien van een vrij bewegende zeiltuigage, die is gemonteerd op een in alle richtingen draaibare mastvoet en die tijdens het zeilen niet in een vaste positie wordt ondersteund;

Sleep

samenstel van een of meerdere motorschepen (sleepboten) en een of meerdere op tros daaraan verbonden andersoortige schepen. Dit kunnen schepen zijn maar ook drijvende voorwerpen. De sleepboten zorgen voor het voorbewegen en/of sturen van de objecten die zij slepen.

1.01 lid B 2° sleep,

 sleep: samenstel van een of meer motorschepen en een of meer op tros daaraan verbonden andersoortige schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen, waarbij de motorschepen dienen voor het voortbewegen dan wel voor het voortbewegen en het sturen van de andersoortige schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen;

Assisteren

bijstaan door een of meerdere motorschepen (sleepboten) van een alleenvarend motorschip bij het voortbewegen en/of sturen van het alleenvarende motorschip.

1.01 lid B 5° assisteren

 assisteren: bijstaan door een of meer motorschepen van een alleenvarend motorschip dan wel van een duwstel of van een gekoppeld samenstel bij het zich voortbewegen en bij het sturen of bij een van deze handelingen;

's nachts

tijd tussen zonsondergang en zonsopgang. In het normale taalgebruik zeggen we niet dat het nacht is als het 20.00 's avonds is, maar als de zon onder is dan is het nacht volgens het BPR.

1.01 lid C 1° ’s nachts

 ’s nachts: tijd tussen zonsondergang en zonsopgang

Overdag

tijd tussen zonsopgang en zonsondergang

1.01 lid C 2° overdag

overdag: tijd tussen zonsopgang en zonsondergang

Korte stoot

korte stoot: geluidssein van ongeveer 1 seconde. Tussen twee opeenvolgende stoten moet ongeveer 1 seconde zitten.

1.01 lid C 7° a. korte stoot 

korte stoot: geluidssein durende ongeveer 1 seconde

Lange stoot

lange stoot: geluidssein van ongeveer 4 seconden. Tussen twee opeenvolgende stoten moet ongeveer 1 seconde zitten.

1.01 lid C 7° b. lange stoot

lange stoot: geluidssein durende ongeveer 4 seconden; de tijdruimte tussen twee opeenvolgende stoten moet ongeveer 1 seconde bedragen

Vaarweg

elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water.
De vaarweg loopt van oever tot oever

1.01 lid D
5° vaarweg

vaarweg: elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water

Vaarwater

gedeelte van een vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt. Het vaarwater is afhankelijk van de diepgang van het schip.

1.01 lid D 6° vaarwater

vaarwater: gedeelte van een vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt

In het BPR wordt wel gesproken over spierkracht voortbewogen schepen, maar ze hebben er geen definitie voor gegeven.

Bij spierkracht voortbewogen schepen moet je denken aan roeiboten, kano’s, sups, waterfietsen etc. Alles wat dus door spierkracht wordt voortbewogen. Als je aan het zeilen bent en bij een windstilte wrik je even om door de luwte te komen dan ben je geen zeilboot meer, maar een spierkracht voortbewogen schip.